Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ik was nedergedaald tot [13]de gronden der bergen; [14]de grendelen der aarde waren om mij henen [15]in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het [16]verderf opgevoerd, o HEERE, mijn God! 13. Hebr. afsnijdingen; dat is, het uiterste, onderste, de wortels of gronden der bergen of klippen. 14. Hebr. de aarde, hare grendels; dat is: ik was in den grond van de zee, als in een vaste gevangenis, besloten en aan alle kanten van de aarde, hoge bergen en klippen omsingeld. Anders: de aarde [met] hare grendels was, enz. 15. Zulks dat er geen schijn van uitkomen was, tenware Gij mij wonderbaarlijk hadt verlost. 16. Of, groef. Verg. boven vs.3 en zie Ps.7:16, en Ps.16:10 met de aanteek.